Zo voorkom je dat kinderen later slecht met geld omgaan
Volwassenen die als kind niet van hun ouders hebben geleerd hoe ze met geld moeten omgaan, hebben als volwassenen vaker betalingsachterstanden en -problemen, zo bleek eerder deze week uit onderzoek van het Nibud.
Een goede financiële opvoeding is dus essentieel, maar hoe kunnen ouders dit dan het beste aanpakken?
Het goede voorbeeld geven is belangrijk, maar “veel ouders hebben zelf weinig kaas gegeten van financiën”, stelt econoom en publicist Erica Verdegaal, die een boek heeft geschreven over financiële opvoeding. “Toch is financiële opvoeding eigenlijk heel eenvoudig.”
Volgens Verdegaal moeten ouders vier principes in het oog houden. “De eerste is: koopkracht kent grenzen. Leer je kind nooit te lenen voor consumptie, op is op. Het tweede principe is dat inspanning loont. Geld moet je verdienen, bijvoorbeeld door klusjes te doen.”
Verder vindt Verdegaal dat kinderen moeten leren eerst te sparen en dan pas uit te geven. “Ze moeten leren om de bevrediging van hun behoeftes uit te stellen. En als vierde principe geldt: wantrouw organisaties en mensen met commercieel belang. Dat geldt vooral en altijd voor tv-reclames. Leer een kind zo vroeg mogelijk dat dat onzin is.”
Volgens Verdegaal begint het voorwerk van de financiële opvoeding al als kinderen in de supermarkt beginnen te wijzen naar producten die ze willen hebben.
Zak- en kleedgeld
Als kinderen ongeveer zes jaar zijn, kunnen ouders beginnen met het geven van zakgeld. “Begin met een klein bedrag per week. Op jonge leeftijd kunnen kinderen nog niet verder vooruit kijken. Eigenlijk is een week zelfs al vrij lang”, zegt adviseur budgetvoorlichting Marion Weijers van het Nibud.
Voor zakgeld geldt dat bij voorkeur op een vast tijdstip steeds hetzelfde bedrag wordt gegeven en dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over wat daar wel en niet van gekocht mag worden.
“Met zakgeld leren ze uitkomen met het bedrag dat ze krijgen”, zegt Weijers. “Kleedgeld geef je bijvoorbeeld als ze naar de middelbare school gaan, eens per maand. Tegen die tijd kunnen ze ook per maand leren plannen en omgaan met een pinpas.”
Het Nibud adviseert ouders kinderen van vijf jaar ongeveer 0,50 euro per week contant te geven en kinderen van zes tot en met acht jaar 1 tot 2 euro. Jaarlijks zou het bedrag iets verhoogd moeten worden. Daarbij kan een zakgeldcontract worden afgesloten, waarin alle afspraken op papier worden gezet.
Bij kleedgeld hangt het bedrag erg af van wat de tiener er precies van moet aanschaffen. Als daar ook zaken als sportkleding, winterjassen en schoenen onder vallen, is vanzelfsprekend een hoger bedrag nodig dan wanneer het kind deze spullen van zijn ouders krijgt.
Uit gegevens van het Nibud blijkt dat kleding voor jongens en meisjes van twaalf jaar en ouder respectievelijk minimaal 55,50 euro en 51,50 euro per maand kost. Hierbij gaat het om alle benodigde kleding, dus ook een winterjas en ondergoed.
“Doe vooral veel met echt geld, dat is veel tastbaarder dan digitaal geld”.
Straffen en belonen
Zowel Weijers als Verdegaal vindt dat zak- en kleedgeld niet ingezet mag worden als een middel om te straffen of belonen, omdat dat een kind niet helpt om te leren omgaan met geld.
“Onlangs is uit onderzoek gebleken dat bonussen bijvoorbeeld totaal niet werken bij het verbeteren van intellectuele prestaties. En straffen werkt nog veel minder. Maar ik ben er niet per se op tegen dat je als ouder bijvoorbeeld zegt: als je niet rookt, krijg je rijlessen cadeau”, zegt Verdegaal.
Kinderen moeten niet alleen leren budgetteren, maar ook sparen. “Doe vooral veel met echt geld, dat is veel tastbaarder dan digitaal geld. Zodra er wat spaargeld is, kun je een bankrekening openen.”
“Maar vanwege de huidige lage rente op spaarrekeningen, is het momenteel misschien een betere optie om een kind te laten sparen bij zijn ouders, bij de papabank. Zo kun je meer rente geven dan de bank, dat is motiverender. Ook zou je een kind bijvoorbeeld een bonus kunnen geven als hij tot zijn achttiende doorspaart. Ga wel jaarlijks even zitten om de rente bij te boeken”, adviseert Verdegaal.
Spaardoel
Volgens Wijers kan je een kind vooral stimuleren om geld opzij te zetten door een eigen doel vast te stellen. “Als ze nog klein zijn, doe je dat bijvoorbeeld door een mooi plaatje van het spaardoel te maken en dit op te hangen. En laat het kind zelf er wekelijks onder schrijven hoe ver het is met sparen.”
Sommige spaarzame types moet je echter juist aansporen om geld uit te geven, tekent Weijers aan. “Kinderen leren juist door geld ook uit te geven.”
De Stichting Weet wat je besteedt (WWJB), die inmiddels niet meer bestaat, onderscheidt vier geldtypes onder jongeren. Zo is er de trendsetter, die status belangrijk vindt en gevoelig is voor reclame. Trendsetters geven makkelijk geld uit aan dure merkspullen.
De regelaar gaat beheerst met geld om en heeft vaak een spaarpotje. De levensgenieter geeft makkelijk geld uit aan uitjes en vindt sparen lastig, terwijl de toekomstplanner goed overzicht heeft en terughoudend is met uitgaven.
Voorschotje
Een kind geld lenen of een bedrag voorschieten is geen goed idee, vinden Verdegaal en Weijers. “Dan leert je kind niet dat op ook echt op is”, zegt Weijers. “Als je als ouder toch geld uitleent, laat het kind het dan snel terug betalen en houd rekening met het budget. Een kind dat een euro per week krijgt 50 euro lenen, is geen goed plan.”
Verdegaal is van mening dat ouders wel uitzonderingen kunnen maken op leengebied. “Bijvoorbeeld als een kind een bedrijfje wil beginnen en daarvoor een startkapitaal nodig heeft en ook echt met een goed bedrijfs- en aflossingsplan komt. Maar leen nooit geld aan je kind voor consumptie, zoals een nieuwe tv of computer.”
Hoe groter kinderen worden, hoe lastiger het wordt ze geldzaken bij te brengen. “De financiële opvoeding houdt eigenlijk al op bij twaalf jaar, in die periode moet je de basis leggen. Daarna heb je minder grip, maar ook op pubers kun je nog meer invloed uitoefenen dan je in eerste instantie denkt”, zegt Verdegaal.
“En zodra ze achttien worden, zijn ze opeens overal zelf verantwoordelijk voor. Spreek voor die tijd met ze af dat je het eerste jaar nog met ze mee kijkt. Help ze bij het omgaan met instanties, zoals de Belastingdienst. Loop bijvoorbeeld hun geldzaken zolang ze nog thuis wonen om de twee weken even na.”
Bron: Nu.nl